e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112b plaats=Ubachsberg

Overzicht

Gevonden: 1752

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: blùve plekkə (Ubachsberg) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(met) het hoofd stoten botsen: zich boetse (Ubachsberg), knotsen: zich knoetse (Ubachsberg, ... ) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen stevig op de benen: he is sjtevig oppen bee (Ubachsberg) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: zich bukke (Ubachsberg) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
aan de borst zijn lepsen: (= alg. ook voor kinderen).; cf. Schuermans s.v. "lepsen - lupsen"= melk of een ander vocht zuigen  lebsjə (Ubachsberg) gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)] III-2-2
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood stippelen: štipǝlǝ (Ubachsberg) Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.] II-1
aanhoudend bepoetelen knuffelen: knōēvele (Ubachsberg) aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)] III-1-2
aanhoudend vragen jengelen: jengelə (Ubachsberg), zeuren: zeurə (Ubachsberg) aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)] III-3-1
aanwassen op de tanden haken: hø̄k (Ubachsberg) Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91] I-9
aardappel aardappel: ērpǝl (Ubachsberg) Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f] I-5