e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slobkous bindhoos: bindhooze (Heer), cementzakje: Spottend, wegens hun lichtgrijze kleur.  cemèntzĕkskes (Uikhoven), galoche (fr.): galošə (Paal), galòsjə (Paal), gelosje (Halen), galocheschoen (<fr.): galossun (Eksel), gamasche: camache (Amstenrade, ... ), camacke (Geulle), camarchen (Heer), camasje (Dieteren), cammasj (Gulpen), commas (Ospel), gamashe (Beegden), gamat (Val-Meer), ka-marsch (Epen), kamache (Brunssum), kamas (Afferden, ... ), kamasch (Lutterade, ... ), kamasche (Horn, ... ), kamasj (Asenray/Maalbroek, ... ), kamasj(e) (Itteren), kamasje (Buchten, ... ), kamasse (Bergen, ... ), kamassen (Maasbree), kamasše (Oirsbeek), kamašje (Hulsberg), kammasch (Valkenburg), kammassje (Eys), kemache (Haelen, ... ), kemarsche (Amby), kemas (Arcen, ... ), kemasche (Puth), kemasje (Buggenum, ... ), kemasse (Meijel, ... ), kemašj (Stevensweert), kemusse (Lottum), kommarsch (Meerssen), kommase (Sevenum), kommasje (Linne), kəlmasə (Hout-Blerick), kəmasj (Berg-en-Terblijt), kəmasə (America), beenlappen  gamasje (Nunhem), bij vuil werk wordt n leren beenbedekking (vanaf knie tot enkel) gebruikt  kammasjen (Gulpen), Fr. gamache (slobkous).  kamasj (Maastricht), gewoonlijk van leer  kamas (Steyl), in leer  komarsj (Born), Losse schacht op schoen of klomp.  kàmàs (Milsbeek), mv.  ke-mas-se (Blitterswijck), ook vrijpostig vrouwspersoon  kamasch (Heerlen), ps. boven de eerste a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  kamasj (Susteren), ps. invuller twijfelt over dit antwoord.  kamasj ? (Heek), ps. omgespeld volgens Frings.  kamasj (Eys), slobkous  kamažə (Bocholtz), van leer  gamaschen (Venlo), kamasse (Venlo), zacht  kemasse (Meerlo), Zie ook afb. p. 128.  kemajsje (Roermond), zijn van leer  klamasse (Roggel), gamaschetje: gamatjes (Zichen-Zussen-Bolder), garde-bouetje (<fr.): gardebōēʔes (Kwaadmechelen), gardəbuʔəs (Kwaadmechelen), get: e powər} gaetən (Lommel), get (Dilsen, ... ), gette (Beringen, ... ), getten (Ellikom, ... ), getə (Beringen, ... ), geͅt (Lommel, ... ), geͅtə (Achel, ... ), git (Riemst), guete (Sint-Truiden), guêt (Heers, ... ), gèt (Boekt/Heikant, ... ), gètte (Beringen, ... ), gètten (Sint-Truiden), gètten (altijd mv.) (Uikhoven), gétten (Oostham, ... ), géttən (Oostham), götte (Bree), gət (Bree), gətə (Bree, ... ), gɛt (Gelinden, ... ), gɛtte (Montenaken), gɛtə (Boorsem, ... ), gɛtən (Sint-Lambrechts-Herk), jeͅt (Hamont), jeͅtə (Rosmeer, ... ), n poar} getten (Houthalen), Et. Fr. guêtre; z.o. stramp en soupjé.  gèt (Tongeren), Fr. guêtre (=slobkous), uit het germ. Vgl. mnl. wrest, wrist (=pols- of enkelgewricht), eng. wrist. Verwant met mnl. wrigen (=winden, verschuiven, krom groeien). P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: get.  gèt (Achel), Fr. guêtre.  gɛt (Meeuwen), Fr. guêtre. Spottend ook: meue.slep (modderlappen), snölep (sneeuwlappen), stoeflep stoeflappen, vasseschèè.terkes (hielenschijtertjes) [niet algemeen]. Zie ook afb. p.154.  dim.mv. gèt (Hasselt), Geen simplex.  e powər} gaetən (Lommel), Mv. gette.  get (Deurne (WBD)), Oudere generatie  get (Gingelom), Thans nog zeer zelden gebruikt.  göt (Bree), Vero.  gêtte (mv.) (Gronsveld), Zn. mv.  gètte (Sint-Truiden), getje: gaitəkəs (Beringen, ... ), getjes (Vliermaal), getšəs (Hasselt), gettekes (Beringen, ... ), getəkəs (Leopoldsburg), guêtekes (Peer), gètje (Eisden, ... ), gètteke (Beverlo), gèttekes (Leopoldsburg), gɛtšəs (Bree), jetəkəs (Zelem), šysəl jeͅttšəs (Opglabbeek), yeͅtšəs (Maaseik), yeͅttəkəs (Lanklaar), moeilijk leesbaar  gettelses (Lummen), voor heren  gêtjes (Neeritter), halve get: half gette (Borgloon), korte get: koͅtə gətə (Borlo), koude voeten: ka:vøͅ`t (Wintershoven), Spottende benaming.  kaa vuut (Hoeselt), mansgetje: mansgetschjes (Millen), overschoen: euversjoen (Diepenbeek), euversjoon (Beek, ... ), ieversjoon (Neeroeteren), ōvərsXun (Hamont), oversok: øͅvərzoͅk (Ophoven), pootmanchet: [e poar putmesjeten] [sic]  puətməšɛt (Overpelt), punthoos: [sic]  pintjhoaze (Dieteren), schoenget: šōngetə (Bree), šóngetə (Mechelen-aan-de-Maas), slob: [e paower slobbe]  slobbə (Tessenderlo), slobberd: slŏŏbbert (Grubbenvorst), slobberhoos: slobberhaose (Brunssum), sloeberdoes (Baarlo), slobhoos: schloebhaos (Valkenburg), schloebhaoze (Schimmert), schloebhoas (Eijsden), schlŏĕbhoaze (Schimmert), schlūophoaze (Hoensbroek), schlòbhaos (Mheer), schlóbhooze (Heer), sjlobhaas (Gronsveld), sjlobhaose (Bocholtz), sjlobhoas (Berg-en-Terblijt, ... ), sjloephoas (Munstergeleen), sjloephoeëze (Eijsden), sjlophoas (Waubach), sjlŏĕb-haoze (Klimmen), sjlòp hôôse (Mechelen), slobhoos (Maasbree), slobkous: schlobkous (Roermond), schlopkous (Montfort), schlopkouse (Roermond), schlopkouze (Mechelen), schlöbkous (Amby), sjlobkous (Munstergeleen, ... ), sjlobkouse (Klimmen, ... ), sjlobkousse (Kessel), sjloep kouse (Schimmert), sjloepkous (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), sjloepkouse (Baarlo, ... ), sjlopkause (Posterholt), sjlopkous (Hoensbroek, ... ), sjlopkouse (Borgharen, ... ), sjlŏbkous (Limmel), sjlòpkous (Meerssen), sjlóp kouse (Hoensbroek), sjlópkause (Panningen), sjlópkous (Egchel), sjlópkouse (Limbricht, ... ), sjlôpkouse (Meerssen), slobka:s (Lommel, ... ), slobkoas (Borgharen), slobkous (Belfeld, ... ), slobkouse (Ell, ... ), slobkousen (Venlo), slobkuis (Deurne (WBD), ... ), sloebkous (Venlo), sloebkouse (Venlo), sloep kouse (Amstenrade), sloepkous (Blerick, ... ), sloepkouse (Grathem, ... ), sloopkouse (Venlo), slop kouse (Bleijerheide), slopkausə (Rotem), slopkaws (Neerpelt), slopko.us (Maaseik), slopkous (Einighausen, ... ), slopkouse (Geulle, ... ), slopkousen (Urmond), slopkoəsə (Riksingen), slopkoͅusə (Rekem), slŏŏbkous (Grubbenvorst, ... ), slŏŏbkouse (Gennep), sloͅpkos (Donk (bij Herk-de-Stad)), sloͅpkosə (Beringen), sloͅpkōsə (Boekt/Heikant), sloͅpkoͅusə (Bocholt, ... ), sloͅpkoͅəsə (Kermt), slòbkoos (Boekt/Heikant), slòbkoose (Beringen), slòbkous (Sint-Pieter), slòpkous (Caberg, ... ), slóbkous (Maastricht, ... ), slópkous (Maastricht, ... ), slópkouse (Boeket/Heisterstraat, ... ), slópkòwse (Meijel), slöpkouse (Wijk), šloebkouse (Tegelen), šlopkous (Heerlen), (klank tussen: o en oo).  slobkous (Blerick), is alleen als modern kledingstuk bekend  slobkous (Merselo), Opm.: zeer gebr. was vroeger fr. guêtre.  slóbkous (Maastricht), voor heren  slopkous (Neeritter), slobkousje: schlop-kuiske (Schimmert), slobsok: slobzök (Horst), slôpzok (Horst), slofferd: sloffert (Merselo), slofkous: slofkousen (Grote-Brogel), sluəfkoeys (Bree), smeerpoes: vrouw  smèrpoes (Meerlo), souspied (fr.): `supjes (Tongeren), soepjee (Sittard), soupjee (Maastricht), supze: (Tongeren), sūpjē (Opheers), sūpjēs (Ketsingen), [Groene Boekje: souspied] [Van Dale: sous-pied (Fr.), 2) lage, alleen de schoen bedekkende slobkous.]  sopjees [mv.} (Maastricht), stramp: strampen (Heers), strampə (Linkhout), strâ-mpe (Wellen), Scheenbeschermers van b.v. motorrijders, leren beenbeschutsels, gedragen bij slecht weer. Wsch. ablautend met Kil. strompe (tibiale); Du. Strumpf (kous). Zie ook afb. p.154.  stra.mpe (mv.) (Hasselt), strump: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  sjtrŏamp (Guttecoven) 2. slobkous, bekleedsel dat de wreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder schoen bevestigd || [kamasj*]: a) slobkous || a) slobkousen || get || get [slobkous] || get: slobkousen op herenschoenen || guêtre (fr.): slobkousen || guêtre: guêtre || guêtre: slobkous || Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)] || Hoe noemt u het deel van de laars dat het been boven de voet omsluit? [N 60 (1973)] || korte slobkous op herenschoen || kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen || lederen slobkous || slobkous [SGV (1914)], [ZND m] || slobkous, beenkap || slobkous, beenstuk || Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] || slobkousen || slobkouze [ZND m] || slopkous [ZND m] || souspieds: b) slobkousen || vilten schoenovertreksel || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3