e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

Gevonden: 4929

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afpuimen met de puimsteen schuren: męt ˲dǝr pymštē̜ šūǝrǝ (Gulpen) Een verflaag afschuren met behulp van een stuk puimsteen. Afpuimen vindt bijna uitsluitend toepassing bij een verflaag op nieuw hout en op een eerste menie-verflaag. Het dient om onzuiverheden in de verflaag, houtvezels etc. te verwijderen. Zie ook het lemma 'Puimsteen'. [N 67, 70c] II-9
afraffelen afraffelen: e gebed aafraffele (Gulpen) (te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)] III-3-3
afrastering van wei balie: baj (Gulpen) Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.] I-8
afrit afrit: aafrit (Gulpen), afrit (Gulpen) een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)] III-3-1
afschampen schampen: šampǝ (Gulpen) Door afketsen van de kogel of door verkeerd schieten van de slachter kan het gebeuren dat de kogel niet helemaal in de kop doordringt. Zo kan de kogel terugketsen als het varken te dik is. En als de patroonhuls, de kardoes, te nat is of de patroon te slap, kan het schot ook mislukken. [N 28, 8; monogr.] II-1
afscheuren, afritsen afrijten: aafriete (Gulpen), afritsen: afritsen (Gulpen) afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)] III-4-4
afschilderverf dekverf: dęk˲[verf] (Gulpen) Algemene benaming voor verf waarmee wordt afgeschilderd. De verflaag die op deze wijze wordt verkregen, wordt in Q 71 'eindlaag' ('ęjntlǭx') genoemd. Bij buitenschilderwerk wordt als afschilderverf meestal glanzende loodwitverf maar ook wel Japanlak gebruikt, bij binnenschilderwerk daarentegen glanzende of matte zinkwitverf of Japanlak (Zwiers I, pag. 23). [N 67, 19a] II-9
afslaan, van noten slaan: näöêt slaoë (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones uitspr. \\:+\\ / Ëäö = lang / ao = lang  näöet sjlaoë (Gulpen) Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] I-7
afsteekmes engels plamuurmes: eŋǝlš plǝmȳrmɛts (Gulpen) Werktuig voor het verwijderen van kalk- of waterverflagen en van opgeloste of afgebrande verflagen. Het vertoont dezelfde vorm als het plamuurmes, maar heeft een stugger blad. In Q 121 werd als afsteekmes een 'afgesleten spachtelmes' ('āfjǝšlē̜sǝ špaxtǝlm'ts') gebruikt. [N 67, 54c] II-9
afsteker afsteker: āfštęǝkǝr (Gulpen) Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.] I-4