e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appel, overige soorten kromstaartje: kròmpstertsje (Opoeteren) appel, soort I-7
appelbol krollemol: krollemol (Opoeteren), Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom  krollemol (Opoeteren), ponnekje: pònneke (Opoeteren) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || appelbol III-2-3
appelmoes appelenpruts: Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham  appelepretsj (Opoeteren), vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf  appelepretsj (Opoeteren), schuifaf: omwille van de purgerende werking  sji-jfaaf (Opoeteren) appelmoes III-2-3
aren lezen aren rapen: ō.rǝ rā.pǝ (Opoeteren), ǫrǝ rā.pǝ (Opoeteren), spieren oogsten: spē.rǝ ǫűstǝ (Opoeteren), spieren rapen: spē.rǝ rā.pǝ (Opoeteren) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Opoeteren), staart: start (Opoeteren) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
arm arm: ɛ.rǝm (Opoeteren) Zie de toelichting bij het lemma ɛarm liggenɛ.' [N O, 34j; Vds 193; Jan 198; Coe 169] II-3
armband armband: ermband (Opoeteren) armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)] III-1-3
arme mens arme mens: einen êrme mins (Opoeteren) een arme mens [ZND 32 (1939)] III-3-1
armoede armoede: ermoot (Opoeteren) armoede [ZND 32 (1939)] III-3-1
armvol armvol: (h)ervel (Opoeteren), hø̜rvǝl (Opoeteren), høͅrvəl (Opoeteren), (een vervorming van armvol.  (h)ervel (Opoeteren) armvol (elver, speet, ervel) [ZND A1 (1940sq)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.] || ervel, armvol I-4, III-4-4