e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L244a plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 970

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenkoolstamppot boerenmoes: Boe‰rkoeël mòt aegelek bevrore zien, dan smekt de boe‰rkoeël pas go‰d  boēremoes (Veulen) boerekool (gekookt als stamppot) III-2-3
bokking bokkem: bukkem (Veulen), ennen druuëgen bukkem: een saai man/persoon r is gennen bukken zó mager, of r braojt nog vet uut: In het onbelangrijke zit toch nog iets bruikbaard  bukkem (Veulen) bokking || gerookte haring III-2-3
bom, spon spon: spon (Veulen) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bomgat, spongat bomgat: bomgat (Veulen) De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12
bonbon bonbon: bònbòn (Veulen, ... ) bonbon || praline III-2-3
bonenkruid bonenkruid: boeënekruud (Veulen) bonenkruid III-2-3
boodschappenmand kalbas: kalǝbas (Veulen) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boomstam boomstam: buǝmstám (Veulen) De stam, ontdaan van kruin, takken en worteleind. [N 50, 13; monogr.] II-12
boos nut: cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek p. 137 s.v. "nut"= lelijk, slecht, boos (n.Limb.)  nut (Veulen) boos III-1-4
borrel drupje: Genne koffie en dröpke tegeliek: geen twee dingen tegelijk doen  dröpke (Veulen), halfje, een -: Meug ik nog een helfke?  helfke (Veulen) borreltje || halfje (borreltje) III-2-3