e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q002b plaats=Kiewit

Overzicht

Gevonden: 521

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dorsmachine dorsmachine: dǫsmǝšen (Kiewit) De algemene benaming van de machine die dorst; zie ook de algemene toelichting bij paragraaf 6. Als de woorden machine en kast naast elkaar in één plaats voorkomen, is de kast groter dan de machine. Van de kast wordt ook herhaaldelijk opgemerkt dat deze mee naar het veld wordt genomen. In dit lemma zijn de varianten van het type dorsmachine op het eerste element, dors-, gerangschikt. [N 14, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
dorsvlegel vlegel: vlē.gǝl (Kiewit) De benaming voor het gereedschap als geheel. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. In de varianten van het type (dors)vlegel en (dors)vleger vindt men volksetymologische aanleuning bij vleugel; dit gerond vocalisme, dat telkens achter in de reeks varianten is opgenomen, is ook op de kaart aangegeven. Zie afbeelding 10. [N 14, 2; JG 1a, 1b; A 17, 18; A 34, 14; L 8, 51; S40; monogr.] I-4
dorsvloer schuurnere: sxęi̯ǝrnērǝ (Kiewit), sxęi̯ǝrnīǝrǝ (Kiewit) De harde lemen vloer in de schuur waarop met de vlegel gedorst wordt, bij uitbreiding ook de ruimte in de schuur waarin de dorsvloer ligt. Bij het binnenhalen van de oogst wordt de kar of de wagen tot op de dorsvloer gereden en vandaaraf wordt de oogst in de tasruimten geborgen (zie aflevering I.4, par. 5.1). Wat betreft de ligging van de dorsvloer onderscheidt men de dorsvloer in de dwarsrichting van de schuur (tussen de tasruimten in of naast de enige tasruimte) en die in de lengterichting (meestal naast de tasruimte(n), soms ook er tussen). In het noorden van Nederlands-Limburg wordt de brede voergang in het midden van een dubbele stal ook wel als dorsvloer gebruikt. Zie ook aflevering I.4, par. 6.1. In samenstellingen met schuur als eerste lid treedt vaak een verkorting van dit eerste element op. Zie afbeelding 14. [N 5A, 67a; N 5, 127; N 14, 8 en 9a; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 7, 33; L 1a-m; L B2, 293; L 16, 14 en 15a; L 33, 23; R 3, 57; Gwn 4, 8; S 6 en 50; monogr.] I-6
dorsvloer keren afkeren: afkīrǝ (Kiewit), beteendoen: bǝtīndūǝn (Kiewit) Al hetgeen na het uitkammen van de dorsvloer is overgebleven: het graan, vermengd met het graanafval, met kaf, kleine restjes aar en stof, wordt met de bezem bijeengeveegd of met de schop op een hoop bijeengebracht: de dorsvloer wordt gekeerd. In dit lemma staan de benamingen voor dit weer leegmaken van de dorsvloer bijeen. Zoals bij de voorgaande handelingen uit deze paragraaf is ook hier aan de zegslieden gevraagd met welk gereedschap men dit deed. De vraag leverde de volgende antwoorden op: a. met de hark (soms werd er uitdrukkelijk bij vermeld dat men dan de hark ondersteboven, met de tanden omhoog, hield) in L 282, 0426, Q 14, 96d en 193; het type reek werd opgegeven voor: K 278, 318, L 282, 289b, 291, 360, 366, 369, 372, 386, 416, 422, 423, 427, Q 33, 95, 100, 178, 198b en 204a; het type gritsel in K 314, 316, 359, P 107a, 175, Q 2b, 71 en 156 en het type rijf in L 314, 360, P 213 en Q 9; b. met de bezem (vergelijk het lemma ''bezem'', 6.1.33) in K 316, L 163, 163a, 286, 291, 314, 317, 326, 370, 377, 432, P 213, Q 2, 4, 14, 18a, 97, 99*, 156, 198b, 203 en 211; c. met de graanschop (zie voor de heteroniemen het lemma ''graanschop'', 6.3.13) in K 316, 318, 357, 358, L 159a, 163, 163a, 163b, 164, 165, 211, 214, 215, 244c, 247, 265, 266, 268, 270, 271, 286, 288, 289, 289a, 290, 291, 294, 295, 312, 314, 318b, 320a, 320c, 321, 322, 322b, 324, 326, 329, 330, 331, 331b, 332, 355, 355a, 370, 374, 382, 386, 413, 414, 420, 425, 426, 432, P 48, 175, 176, 176a, Q 4, 9, 18a, 20, 71, 78, 94b, 97, 98, 101, 111, 112b, 121c, 197, 197a, 203 en 211; d. met de stoter (een plankje bevestigd aan een steel) in L 371a; het type kistje (kesǝl) in Q 22, 32a, 33, 97 en 117a; het type krabber in Q 100; het type kretser in Q 112a en het type uitkretser in Q 204a.' [N 14, 34a; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32a] I-4
draagriem licht: lext (Kiewit) Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70] I-10
draaiende karnton rolvat: rǫlvat (Kiewit) De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.] I-11
draaihek draaibarrier: drābǝrīr (Kiewit) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
drinkkuil in de wei kolk: kǫlǝk (Kiewit) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droge plekken in moeras berg: bęrǝx (Kiewit) Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9] I-8
drogen, droog worden (van gemaaid gras) sterven: stęrǝvǝ (Kiewit) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3