19803 |
afdak |
afdak:
aafdak (L210p Venray),
áfdák (L210p Venray)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
21448 |
afdingen |
pingelen:
pingele (L210p Venray)
|
proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25913 |
afdraaien |
afdraaien:
af˱drājǝ (L210p Venray)
|
Met een vijl of krabber een werkstuk gladdraaien dat met behulp van de forceerbank en het forceerijzer is vervaardigd. Volgens de invuller uit L 210 werd het werkstuk daarna nog geschuurd. [N 66, 22d]
II-11
|
29686 |
afdrager |
omslager:
ømslē̜.gǝr (L210p Venray)
|
Arbeider die met de klapstoel werkt. [N 98, 86; monogr.]
II-8
|
28613 |
afgejaagd volk |
afjager:
(mv)
afjāgǝrs (L210p Venray)
|
Het door jagen verkregen volk bijen dat met de koningin in de jaagkorf is terechtgekomen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 90; N 63, 88c; monogr.]
II-6
|
34247 |
afgeroomde melk |
fabrieksromen:
fabriksrōmǝ (L210p Venray),
fiets:
fits (L210p Venray),
fuge:
fȳs (L210p Venray),
pijpjesmelk:
pipkǝsmɛlk (L210p Venray),
spoeling:
spyleŋ (L210p Venray)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
18039 |
afhangend gezwel |
kwabbel:
d`n kwábbel (L210p Venray)
|
gezwel, Een afhangend ~. [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
pony:
ponnie (L210p Venray)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24920 |
afkalven |
afkalven:
afkalve (L210p Venray),
áfkalve (L210p Venray),
afschravelen:
(d.m.v. stampen).
áfschravele (L210p Venray)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21429 |
afkijken |
afkijken:
áfkīēke (L210p Venray)
|
afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|