e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P107a plaats=Rummen

Overzicht

Gevonden: 1189
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte koe zwarte: swatǝ (Rummen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129] I-11
zwarte koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Rummen) [N 3A, 130a] I-11
zwavel, sulfer solfer: sǫlǝfǝr (Rummen) Lichtgele, licht ontvlambare chemische stof waarvan de bij verbranding vrijkomende dampen dodelijk zijn voor de bijen. [N 63, 78c; JG 1b; Ge 37, 209] II-6
zwavelkaart solferkaart: sǫlǝfǝrkǭt (Rummen) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zweep smet: smęt (Rummen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweep van de koeherder smet: smęt (Rummen) Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11
zwenghout, spoorstok hameel: amiǝl (Rummen) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zwijmelen scheef lopen: sxęi̯f lūpǝ (Rummen), slingeren: sleŋǝrǝ (Rummen) Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83] I-9
één frank frank: ps. omgespeld volgens Frings.  freͅŋ (Rummen), stuk van n frank: ps. omgespeld volgens Frings.  stək van 1 frank (Rummen) 1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1