e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P171p plaats=Landen

Overzicht

Gevonden: 384

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hartelijk goed: goed ontvange (Landen), zij hébbe aas goed ontvangen (Landen), hartelijk: onduidelijk  hattelek (Landen), vriendelijk: vrindelek (Landen) Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)] III-3-1
haten haten: hauten (Landen), houten (Landen) Haten. [ZND 26 (1937)] III-3-1
hennep kennep: kɛmp (Landen) De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13] II-7
herkauwen repselen: rɛpsǝlǝ (Landen) Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11
heuvel bergje: bɛrxskǝ (Landen), heuvel: hø̄vǝl (Landen), hø̜i̯vǝl (Landen), klein bergje: klē bɛrxskǝ (Landen), tom: tum (Landen) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
hoeden van koeien hoeden: hyǝ (Landen) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef poot: put (Landen) [S 14; L 1a-m] I-11
hoefijzer hoefijzer: ūǝf˱ɛj.zǝr (Landen) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoepel reep: rieëp (Landen) Reep. [Willems (1885)] III-3-2
hoepelen repen: rieëpe (Landen) Reepen. [Willems (1885)] III-3-2