e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appel, overige soorten kweeappel: kwieappel (Lanklaar) kweeappel [ZND 01 (1922)] I-7
appelbol krollemol: kroͅləmoͅl (Lanklaar), (m.). mv.: {kr#l\\m$l}.  kroͅləmoͅl (Lanklaar) Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] || appelen waarrond men deeg doet en die dan in de oven gebakken worden [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
appelmoes appelenpruts: apləprøtš (Lanklaar), (m.).  apələprøtš (Lanklaar), pruts: prøtš (Lanklaar) appelmoes [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)] III-2-3
appelstroop appelensiroop: apǝlǝšrup (Lanklaar) Stroop, gemaakt van appelen. [N 57, 34b; N 57A, 6; N 38, 2; monogr.] II-2
appeltaart appelenvlaai: apələvlāj (Lanklaar) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelvink appelvink: Frings; half lang als lang omgespeld  apəlveͅŋk (Lanklaar) appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)] III-4-1
aren lezen oogsten: ǫu̯stǝ (Lanklaar), ǫu̯xstǝ (Lanklaar) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Lanklaar), pin: pen (Lanklaar) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
armvol armvol: ervël (Lanklaar, ... ), ɛrvǝl (Lanklaar), ɛrvəl (Lanklaar), ɛrəvəl (Lanklaar) armvol [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || armvol (elver, speet, ervel) [ZND A1 (1940sq)], [ZND B1 (1940sq)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.] I-4, III-4-4
as, spil van de rol pegel/peel: pēl (Lanklaar) De in dit lemma verenigde termen betreffen ofwel (elk van) de twee, als as fungerende pinnen in de uiteinden van de houten rol, ofwel de as van de ijzeren paarderol. [JG 1a; JG 1b add.; N 11A, 184e; monogr.] I-2