e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P164p plaats=Neerhespen

Overzicht

Gevonden: 223

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuiper kuiper: kø̜jpǝr (Neerhespen) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
laagte in het landschap delling: dɛleŋ (Neerhespen), laagte: lixtǝ (Neerhespen), liǝxtǝ (Neerhespen) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
lam lam: lām (Neerhespen), schaapje: sxø̜pkǝ (Neerhespen) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lammeren lammeren: lamǝrǝn (Neerhespen) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
land land: land (Neerhespen) land [ZND 01 (1922)] III-3-1
leest leest: list (Neerhespen) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
liegen liegen: liege (Neerhespen) liegen [ZND 01 (1922)] III-3-1
linnen, linnengoed lijwaad: lęjvǝt (Neerhespen) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lui (lieden) mensen: Liê alleen in samenstellingen, zooals kooplie, speellie, vrâlie, manslie.  minse (Neerhespen) lui (lieden) [ZND 01 (1922)] III-3-1
man man: dije man (Neerhespen) die man [ZND 01 (1922)] III-3-1