32837 |
akkersleep, weidesleep |
sleep:
slęi̯p (L269p Blerick)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
pispotje:
idiosyncr.
pispötje (L269p Blerick),
winde:
idiosyncr.
winde (L269p Blerick)
|
Akkerwinde (convolvulus arvensis 20 tot 120 cm hoge plant. De stengels groeien liggend of windend; de bladeren hebben een pijlvormige voet; de bloemen groeien afzonderlijk of 2 aan 2, de kleur is wit of roze met strepen; 2 kleine lijnvormige schutblader [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22354 |
al dansend draaien |
doppen:
doppe (L269p Blerick)
|
Al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21097 |
alikruik |
alikruik:
alikroêk (L269p Blerick)
|
Hoe noemt u de eetbare soort zeeslakken (alikruik, ullek) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
22419 |
alle kegels samen |
bos:
boes (L269p Blerick)
|
Alle kegels bij elkaar [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Allerheilige (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
allerheilige (L269p Blerick),
Allerheilige (L269p Blerick),
Allerheiligen (L269p Blerick)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
Alderzīēle (L269p Blerick),
Allerzeele (L269p Blerick),
Allerzie:len (L269p Blerick),
allerziele (L269p Blerick),
Allerzielen (L269p Blerick),
Allerzièle (L269p Blerick)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
alles kwijt:
alles kwiet of kiet (L269p Blerick),
blut:
blut (L269p Blerick),
keps:
keps (L269p Blerick),
kieps zien (L269p Blerick)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)] || kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
20069 |
aloë |
aloè:
idiosyncr.
alowee (L269p Blerick)
|
Aloë. Bladeren tot 12 cm lang, groen wit gevlekt, met witte tandjes aan de rand. De bloem is rood (aloe, alewijn, allewien, bitteraal, bitterpop). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
18631 |
alpinomuts |
alpinopetje (<it.):
alpinopetje (L269p Blerick)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|