e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
asarm asspit: asspet (Lanklaar) Elk van de uiteinden van de as die door de naven steken. Een asarm is steeds van metaal. [N 17, 53; N G, 48d; monogr] I-13
asblok asbed: as˱bęt (Lanklaar), asblok: as˱blǫk (Lanklaar) Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.] I-13
aswoensdag asgoensdag: asgoonsdig (Lanklaar) Aswoensdag. [ZND 01 (1922)] III-3-3
aszeef assenzeef: assəzēf (Lanklaar) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
averechts, achterstevoren averechts: êvërëgs (Lanklaar), glad verkeerd: glāt vɛrkīrt (Lanklaar), het binnenstebuiten: ⁄t bènnëstë boetë (Lanklaar) averechts [ZND 01 (1922)], [ZND 05 (1924)] || verkeerd, averechts (verhard, keeraats) [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
avondmaal avondsbrood: oaves broeəd (Lanklaar) de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] III-2-3
azijn azijn: azien (Lanklaar), azin (Lanklaar), azīŋ (Lanklaar), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  azien (Lanklaar), eedje: oude vorm  ètje (Lanklaar), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  êdsjë (Lanklaar) azijn [ZND 01u (1924)], [ZND B1 (1940sq)] || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)] III-2-3
baaien onderrok baaien schort: bajə šort (Lanklaar) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baalschort baal: bāl (Lanklaar) voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] III-1-3
baantje glijden op het ijs keien: kejë (Lanklaar), kɛjə (Lanklaar), #NAME?  kejjë (Lanklaar), niet zeker van de eerste lette, moeilijk leesbaar  kēͅjə (Lanklaar), litsen: #NAME?  litsë (Lanklaar) Glijden (slieren) op het ijs. [ZND B1 (1940sq)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden. [ZND 01 (1922)] || Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)] III-3-2