24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
destəl (K278p Lommel),
-
distel (K278p Lommel),
ook: ZND 23, vr. 12a
distel (K278p Lommel)
|
distel [ZND 01 (1922)] || distel (Carduus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
scheien (zelfst.nw.):
sxɛi̯ǝ (K278p Lommel),
scheivoor:
sxɛi̯[voor] (K278p Lommel),
sxɛ̄i̯[voor] (K278p Lommel)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
sleep:
slɛ̄p (K278p Lommel),
takken:
taʔǝn (K278p Lommel)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
22419 |
alle kegels samen |
bos:
bos (K278p Lommel)
|
alle kegels bij elkaar [bos] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerhelligen (K278p Lommel)
|
Allerheiligen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzielen (K278p Lommel)
|
Allerzielen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
boks:
hijis boks (K278p Lommel),
k zê boks (K278p Lommel),
hoep:
Waarschijnlijk uit op, met anorganische h, of uit hoepla.
hup} zijn (K278p Lommel),
plek:
he is plek (K278p Lommel),
plep:
Vooral bij het spel, b.v. bij knikkeren: geen knikkers meer hebben.
plep (seͅn) (K278p Lommel)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)] || Hoep, 2. Bij het spelen voor geld platzak zijn. || Plep zijn: Geen geld meer hebben.
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
pots:
poͅts (K278p Lommel)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24002 |
als getuige ten doop komen |
peteren moeten zijn:
petere moeten zijn (K278p Lommel)
|
Als getuige ten doop komen [an doof kómme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
op den altaor (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
op het altaor (K278p Lommel),
op het altòwer (K278p Lommel)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|