30139 |
aftanden |
intanden:
intãndǝ (L210p Venray)
|
Tijdelijk gestaakt metselwerk met behulp van een staande of liggende tand beëindigen. [N 31, 28a; monogr.]
II-9
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
plukken:
pløkǝ (L210p Venray)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
21383 |
aftroggelen |
afzetten:
afzette (L210p Venray),
troggelen:
troggele (L210p Venray)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34002 |
aftuigen |
aftouwen:
aftǫu̯ǝ (L210p Venray),
aftuigen:
aftȳgǝ (L210p Venray)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
26770 |
afval van het grauwveen |
gemul:
gǝmøl (L210p Venray)
|
[I, 44]
II-4
|
24848 |
afvallen van bladeren |
ruizelen:
bloemen : rūūzele boomblad : aafvalle (L210p Venray),
bloemen: rūūzelen bladeren : aafvallen (L210p Venray),
uitvallen:
uutvalle (bloemblad) (L210p Venray)
|
afvallen van bladeren [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
19701 |
afwas |
(de) schotelen:
də sxotələ (L210p Venray),
opwas:
oͅpwās (L210p Venray),
Lót d\'n òpwâs már staon, went zeuj de waereld vergaon, hedde alles nog vur niks gedaon
òpwâs (L210p Venray)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] || vaatwas
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
afwasə (L210p Venray),
áfwâsse (L210p Venray, ...
L210p Venray),
omwassen:
omwassen schoonwassen schoon spoelen
umwasse (L210p Venray),
opwassen:
oͅpwāsə (L210p Venray),
òpwâsse (L210p Venray),
schotelen wassen:
schòttel(e)wâsse (L210p Venray),
sxotələ wāsə (L210p Venray),
Allenneg már schóttele meuge wâsse: Alleen maar vuil werk mogen doen
schòttel(e)wâsse (L210p Venray)
|
afwas doen || afwassen van vaatwerk || afwassen, door wassen schoonmaken || de vaat doen || vaatwassen || vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
afwasbak (L210p Venray),
afwasbek (L210p Venray),
áfwâsbák (L210p Venray),
afwasteil:
áfwâstejl (L210p Venray),
blik:
(o.).
blek (L210p Venray),
het werd gebruikt als mengkom, wasbakje, afwasbakje
blek (L210p Venray),
spoelbak:
spuulbak (L210p Venray, ...
L210p Venray),
wasbakje:
wasbekske (L210p Venray),
wasteil:
wasteil (L210p Venray)
|
afwasbak [N 07 (1961)] || afwasteil || geëmailleerde komvormig en taps toelopend keukengerei met één handvat en een doorsnede van 20 à 25 cm
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
schotelenwater:
zeer slappe, smaakloze koffie
schòttel(e)water (L210p Venray),
schotelwater:
schòttelwater (L210p Venray, ...
L210p Venray),
sxotəlwātər (L210p Venray, ...
L210p Venray),
sop:
soͅp (L210p Venray)
|
afwaswater || Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|