28403 |
bijenrassen |
zwarte:
zwatǝ (P120p Alken
[(Italiaanse)]
)
|
Verschillende soorten bijen of bijenrassen. Voor de imker zijn alleen díe soorten van betekenis die een hoogstaand kolonieleven leiden. In Europa zijn drie vrij duidelijk te onderscheiden groepen van rassen ontstaan: de zwarte en bruine bijen van het noordwesten, de gele van het zuiden en meer grijze uit het oosten. De zwarte bijen gelden als zeer wintervast maar zwermgraag, weinig vruchtbaar en gauw geneigd tot steken, de gele bijen overwinteren iets minder goed, doch zijn belangrijk vruchtbaarder, ijveriger, zwermtrager en minder onrustig, terwijl de beste grijze rassen zich vooral kenmerken door hun zachtmoedigheid, krachtige doch betrekkelijk korte broedaanzet en door hun lange tong (De Roever, pag. 457 en 458). Men moet de eigenschappen per bijenras niet generaliseren. Er zijn ook vruchtbare kruisingen mogelijk tussen alle rassen. [N 63, 12e]
II-6
|
28445 |
bijenvolk |
volk:
vǫlǝk (P120p Alken)
|
Bijenkolonie of bijenstaat. Een bij, zowel de koningin als de werkbij als de dar, leeft uitsluitend in en voor een gemeenschap, ook wel het bijenvolk genoemd. Het aantal volwassen bijen dat een volk uitmaakt, schommelt tussen 20.000 en 80.000. Hierbij zijn de jonge bijen niet inbegrepen. [N 63, 29e; Ge 37, 6; monogr.]
II-6
|
25440 |
bijl waarmee men het slachtvee klooft |
bijl:
bijl (P120p Alken)
|
Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.]
II-1
|
25460 |
bijl waarmee men het vlees in kleine stukjes hakt |
bijl:
bijl (P120p Alken),
kapmes:
kapmes (P120p Alken)
|
Bedoeld zijn de kleine stukjes die in de worst worden verwerkt etc. De mes-opgaven binnen dit lemma duiden op een soort hakmes. [N 28, 115; N 28, 49]
II-1
|
21804 |
bijleggen |
bijleggen:
béèlègge (P120p Alken)
|
extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
29948 |
bikbijltje |
scheerhamel:
sxę ̝rhā ̝mǝl (P120p Alken)
|
Tweesnijdend bijltje met kort handvat om oude stenen schoon te kappen. Zie ook afb. 9. Het verwijderen van oude specieresten van metselstenen werd in Q 116 'afbikken' ('āf˱bekǝ') genoemd. [N 30, 15c]
II-9
|
22704 |
bikkelen |
bikkelen:
begələ (P120p Alken)
|
Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
bats (P120p Alken, ...
P120p Alken),
bil:
bel (P120p Alken)
|
Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
bęnǝbei̯ǝr (P120p Alken)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
18225 |
binnenstebuiten |
binnenstebuiten:
bènneste bowte (P120p Alken)
|
Binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws, (van) links] [N 114 (2002)]
III-1-3
|