e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4069
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balein balein: berlieng (Mechelen), berling (Mechelen), korsettenstang (<fr.): Grote balein.  korsèttesjtang (Mechelen) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balein waarmee men de darmen schoonmaakt balein: bǝrlīŋ (Mechelen) Men vouwt de balein dubbel en trekt de dar-men tussen beide tegen elkaar geklemde delen door. Het vuil wordt dan uit de darm geperst. [N 28, 118] II-1
balken van de zolder boven de dorsvloer beierdshouten: bē̜ ̞i̯ǝršhǫu̯tǝ (Mechelen), beierdshouter: bęi̯ǝšhōtǝr, bɛi̯šhōtǝr (Mechelen) De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6
balkenbrij balkenbrij: balkebreej (Mechelen), balkenbrei (Mechelen), Syst. WBD  balkenbrie (Mechelen), bloedpoetes: bloodpoetes (Mechelen), poettes: Poetes maken de boeren ale er een varken geslacht is van bloed, stukjes spek, melk, stukjes wittebrood en een beetje meel. Alles doorelkaar geroerd en in de oven in een teil gebakken totdat er een bruine korst op is. Koud geworden werd het als balkenbrei inb de pan gebakken of met stukjes in de soep gedaan; dat werd dan de zogenaamde poetesesop.  poetes (Mechelen) balkenbrij [N 16 (1962)], [SGV (1914)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
balklaag, roostering balklaag: balǝklǭx (Mechelen) De gezamenlijke balken die op één verdieping gelegen zijn. Zij vormen de basis voor de vloer van de betreffende verdieping en de zoldering van de onderliggende verdieping. In L 210 werden de zolderribben geplaatst als de muren op plafondhoogte gemetseld waren. [N 54, 115a; monogr.] II-9
balkstuk sierklos: sērklǫs (Mechelen) De, soms versierde, klos waarop de uiteinden van de balken van een zoldering rusten. [N 54, 119c] II-9
balletje bij het bikkelen bal: bal (Mechelen, ... ), schimmel: schummel (Mechelen) Het balletje of de knikker. [N R (1968)] III-3-2
banden pezen: pęi̯zǝ (Mechelen), pɛ̄zǝ (Mechelen) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandiet bandiet: bandiĕt (Mechelen) bandiet [SGV (1914)] III-3-1
bandschort met borststuk helpenscholk: héllepe sjôôlek (Mechelen), scholk: scholk (Mechelen) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3