e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

Gevonden: 1683
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Gelinden) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster lijster: leejəster (Gelinden), geen fon.doc.`  lijster (Gelinden) lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-4-1
zaniken, zeuren zagen: hije kḁn ziegə (Gelinden) Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)] III-3-1
zeef teems: tims (Gelinden, ... ), tīəms (Gelinden), zeef: zei̯əf (Gelinden) zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
zeef in de wanmolen rooster: rø̜stǝr (Gelinden) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
zeemlap vensterleer: vinstərlii̯ər (Gelinden), vīnstərlieͅr (Gelinden) zeemlap [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeep zeep: zɛip (Gelinden) Zeep [ZND 04 (1924)] III-1-3
zeepsop luter: løͅtər (Gelinden) zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeer kleine aardappelen klitsjes: kletskǝs (Gelinden) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5
zeggen zeggen: segə (Gelinden) zeggen [ZND 08 (1925)] III-3-1