e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L210p plaats=Venray

Overzicht

Gevonden: 6060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ameublement meublement: mubblement (Venray) ameublement III-2-1
ampullen ampullen (<lat.): ampulle (Venray) Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)] III-3-3
andere middelen om een duif binnen te lokken met het potje rammelen: mit t’ pütje rammele (Venray) Kent U nog andere middelen om de duif binnen te lokken? bijv. met graan in doos schudden. Hoe heet dat? [N 93 (1983)] III-3-2
andere soorten regen avondregen: avondregen  aovendraegen (Venray), avondsregen: avondregen  aovesraegen (Venray), blaasjesregen: blaasjesregen  bläöskesraegen (Venray), morgenregen: morgenregen  maergeraegen (Venray) avondregen || harde regen, waarbij zich belletjes vormen || morgenregen III-4-4
andijvie andijvie: andie-vie (Venray), andiēvie (Venray) [DC 69 (1994)]andijvie I-7
angel angel: aŋǝl (Venray) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6
angel van bij of wesp angel: Veldeke 1979 nr. 1  d’n ángel (Venray), WLD  àngel (Venray) Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)] III-4-2
angelusklok angelus: angelus (Venray), angelusklokje: aŋgeͅløskløͅkskə (Venray), luiklok: luujklok (Venray) De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] III-3-3
angelustorentje angelustorentje: angelustorentje (Venray), klein torentje: klen teurentje (Venray, ... ), klokkentorentje: klokketeurentje (Venray) Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
angst angst: engst (Venray, ... ), èngst (Venray), floep: floep (Venray), schrik: schrek (Venray), schrik (Venray) angst [SGV (1914)] || angst, schrik || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)] || schrik, vrees III-1-4