e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L426z plaats=Holtum

Overzicht

Gevonden: 1883
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zitvlak van een broek kruis: kruuts (Holtum) zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)] III-1-3
zoden afsteken steken: štē̜kǝ (Holtum) Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b] I-8
zoldergat, opening in de koestalzolder hooigat: [hooi]gāt (Holtum), hooilok: [hooi]lō̜k (Holtum) In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6
zomerkleren zomerkleren: zomerkléijər (Holtum) zomerkleren [N 23 (1964)] III-1-3
zondagmissaal `s zondags kerkboek: sunjigs kirkbook (Holtum), kerkboek: kirkbook (Holtum), missaal: missaal (Holtum) Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zondagse kleren `s zondagse kleren: sunjəsə kléijər (Holtum) zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
zonder voor spitten voor de hand graven: vø̄r dǝ hantj ˲[graven] (Holtum) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zuchten zuchten: zuchte (Holtum) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zuigen zuiken: zoeke (Holtum) zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3
zuiveren zuiveren: zȳvǝrǝ (Holtum) Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58] I-11