25123 |
dooien |
t slaakt]:
doei
duj (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24477 |
doorn, stekel |
doornt (mv.):
dø͂ͅənt (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
doorn
III-4-3
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
reven:
reͅəf* (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
draad aan erwten en bonen
I-7
|
24498 |
driekleurig viooltje |
fleuter:
fløͅtər (P213p Niel-bij-St.-Truiden),
riekend fleutertje:
viola odorata
riekend fleuterke (P213p Niel-bij-St.-Truiden),
spaanse fleuter:
viola tricolor
spaanse fleuter (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
viooltje || viooltje, soort
III-4-3
|
18866 |
driftig |
colrique (fr.):
kólərek (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
driftig
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
ijsdop:
ijsdob (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
19574 |
drinkglas |
glas:
‹ , een halve o is geen frings teken maar RND
gəlōͅs (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
glas bet een voet:
‹ , een halve o is geen frings teken maar RND
gəlōͅs bēͅ nə vūt (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
het weer blijft droog
ət wēͅr blyf dryx (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25126 |
druilerig en koud weer |
strontweer:
strontweer
stroͅntwēͅr (P213p Niel-bij-St.-Truiden)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|