e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L192a plaats=Siebengewald

Overzicht

Gevonden: 1788

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelstruik struik: struk (Siebengewald) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aartsbisschop aartsbisschop: êrdsbiskop (Siebengewald) Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)] III-3-3
aartsengel aartsengel: aerstingel (Siebengewald) Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)] III-3-3
absis uitbouw: utbouw (Siebengewald) De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)] III-3-3
absolutie absolutie (<fr.): absolutie (Siebengewald) Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)] III-3-3
abt prior (lat.): prior (Siebengewald) Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] III-3-3
achterijzer achterijzer: axtǝrīzǝr (Siebengewald) Hoefijzer voor de achterhoef van het paard. Het achterijzer heeft meestal een ovale vorm. Zie ook afb. 223b. [N 33, 353; N 33, 354b] II-11
achterploeg achterploeg: ɛxtǝr[ploeg] (Siebengewald) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterste keerstrook achterste voorhoofd: ɛxtǝrstǝ [voorhoofd] (Siebengewald) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
acoliet acoliet: acoliet (Siebengewald) Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)] III-3-3