20622 |
dronken zijn |
boven zijn theewater zijn:
Bovve zien thieëwater zien: dronken zijn
bovve zien thieëwater zien (L244a Veulen),
een lade aanhebben:
ən lāi̯ ánhɛbə (L244a Veulen),
een snede in de neus hebben:
enne sneej ien de neus hebbe (L244a Veulen),
geladen zijn:
Go‰d gelaaje zien: flink dronken zijn
gelaaje zien (L244a Veulen),
hem aan hebben:
əm ánhɛbə (L244a Veulen),
hem in de kar hebben:
m ien de kár hebbe Um m ien de kár te hebbe, mòtteveul prËve
ɛm ien de kár hebbe (L244a Veulen),
hem omhebben:
Mit n fieës zien ær âlzelaeve meense die æm umhebbe
’m umhebbe (L244a Veulen),
kachel zijn:
kachel zien: dronken zijn
káchel zien (L244a Veulen)
|
dronken || dronken zijn || goed dronken zijn
III-2-3
|
20044 |
droogbloem |
droogbloem:
druuëgbloem (L244a Veulen)
|
droogbloem
III-2-1
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
droogdoek:
druuëgdoēk (L244a Veulen),
kopjesdoek:
köpkesdoēk (L244a Veulen, ...
L244a Veulen)
|
afdroogdoek || droogdoek voor de vaatwas || kopjeshandoek
III-2-1
|
20554 |
drop |
dropje:
Van de ieën sort dröpkes kunde zat werre, van de ândere sort kunde t zat van kri‰ge
dröpke (L244a Veulen),
sap:
sáp (L244a Veulen),
sapriem:
sápriēm (L244a Veulen),
sapstaaf:
sápstaaf (L244a Veulen),
zouten dropje:
zâltedröpke (L244a Veulen)
|
dropje || dropstaaf, laurierdrop || dropveter || verzamelnaam voor drop || zoutendropje
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
suikerpek:
soekerpaek (L244a Veulen),
zoetepek:
schuumke trekke
zūtepaek (L244a Veulen)
|
dropwater van de dokter || vloeistof waarin (laurier)drop opgelost is als snoepgoed
III-2-3
|
20619 |
dropwater maken |
schuimpje trekken:
een stukje laurierdrop wordt in een flesje gedaan. Bij voldoende drop en flink schudden onstaat bovenop het dropwater een laag schuim. door de hals van de fles wordt dit vervolgens opgezogen.
schuumke trekke (L244a Veulen)
|
schuim zuigen
III-2-3
|
19274 |
drukte, gedoe |
ambras:
mar.: fr. embarras
ámbras (L244a Veulen),
bohei (rh.):
behaej (L244a Veulen),
ravage:
revázzie (L244a Veulen)
|
drukte || drukte, rompslomp || opvallende bedrijvigheid
III-1-4
|
17666 |
duim |
deurduim:
dø̄rdum (L244a Veulen),
toren:
tūr (L244a Veulen)
|
Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9
|
28152 |
duimstok |
duimstok:
dymstǫk (L244a Veulen)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
20045 |
duizendschoon |
violet:
dianthus barbatus
flet (L244a Veulen)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|