34500 |
bebroed onbevrucht ei |
broedei:
brutęi̯ (L269p Blerick),
rot ei:
rot ęi̯ (L269p Blerick)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19730 |
bed |
bed:
be̝ͅt (L269p Blerick)
|
bed [RND]
III-2-1
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hemel (L269p Blerick)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
beadelaer (L269p Blerick)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21467 |
bedelaarstehuis |
armenhuis:
erme-hoës (L269p Blerick),
kolonie:
kolonie (L269p Blerick)
|
een instelling waar bedelaars worden opgenomen en verzorgd [kaloentjes, kalonie, kalennis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21894 |
bedelaarsvrouw |
schooiersvrouw:
schoeiersvrouw (L269p Blerick)
|
een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
beadele (L269p Blerick),
schooien:
(dit is onbeschoft bedelen).
schooien (L269p Blerick)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25448 |
bederven, gezegd van pekel |
bedorven pekel:
bǝdǫrvǝ pēkǝl (L269p Blerick),
garst worden:
gɛrs wɛ̄rǝ (L269p Blerick)
|
De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.]
II-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
bèvert (L269p Blerick)
|
bedevaart [SGV (1914)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeene (L269p Blerick)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|