30825 |
balpartij |
baltred:
baltred (K278p Lommel)
|
Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak. [N 60, 167b]
II-10
|
18469 |
balpartij [wld ii.10, p. 7] |
baltred:
baltred (K278p Lommel)
|
Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak (balpartij? terd? tree? trap? tred?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
17716 |
balzak |
zak:
zak (K278p Lommel)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
32309 |
band |
reep:
rejǝp (K278p Lommel)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|
18322 |
bandschort met borststuk |
voorschoot:
vöschowət (K278p Lommel)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
bang:
bàng (K278p Lommel)
|
bang
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bangschijt:
bàngschéjt (K278p Lommel),
bangschijter:
bàngschééjtər (K278p Lommel),
pisser:
pĭĕsər (K278p Lommel)
|
angstig vrouwspersoon || bangerik
III-1-4
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
ps. omgespeld volgens Frings.
brifkə (K278p Lommel),
ən brifkən (K278p Lommel)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18613 |
baret |
pots:
poͅts (K278p Lommel)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24120 |
barmsijs |
noordsijs:
Frings, omgesp.
nou̯ərtseͅis (K278p Lommel),
Frings/IPA, omgesp.
nouərd˂seͅis, noͅrd˂seͅi̯s (K278p Lommel),
naar BS een naam voor de barmsijs
nouərtseͅis (K278p Lommel)
|
noordsijs || sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|