e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L378p plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloeden bloeden: blūĕ (Stevensweert) bloeden [SGV (1914)] III-1-2
bloedluis bloedluis: blood lóés (Stevensweert), kankerluis: kankerloes (Stevensweert) bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)] III-4-2
bloedworst bloedworst: bloodwoos (Stevensweert) bloedworst [N 06 (1960)] III-2-3
bloedzuiger bloedzuiker: bloodzoeker (Stevensweert, ... ), bloodzuuker (Stevensweert), echel: echel (Stevensweert), eechel (Stevensweert, ... ) bloedzuiger [DC 30 (1958)], [SGV (1914)], [SGV (1914)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)] III-4-2
bloeien bloeien: blø̄i̯ǝ (Stevensweert) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloem bloem: bloom (Stevensweert) bloem [SGV (1914)] III-2-3
bloem (alg.) bloem: bloom (Stevensweert) bloem [SGV (1914)] III-4-3
bloembol bol: NCDN  ból (Stevensweert) Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemknop knoop: NCDN  knoap (Stevensweert) De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemkool bloemkool: bloom.kaol (Stevensweert), bloomkoal (Stevensweert) bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3