e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedevaart bedevaart: beejvaot (Jeuk) Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartganger bedewegganger: beeijweggənger (Jeuk) Een bedevaartganger, pelgrim. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartprentje beeldje: billeke (Jeuk) Een prentje ter nagedachtenis aan een bedevaart. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartvaantje drapeautje (<fr.): drapeauke (Jeuk) Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)] III-3-3
bediend worden bediend worden: bediend worde (Jeuk) Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)] III-3-3
bedienen bedienen: iemand bediene (Jeuk), iemand bedienen (Jeuk), gerieven: gerieve (Jeuk, ... ) de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)] III-3-1, III-3-3
bedorven (persoon) bedorfderik?: mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.  bedurfderik (Jeuk) met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)] III-1-4
bedriegen konkelfoezen: konkelfoezen (Jeuk) iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] III-1-4
bedrieger bedrieger: bedrieger (Jeuk) iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)] III-1-4
bedroefd bedroefd: bedroefd (Jeuk), droevig: ook materiaal znd 23,33  druvig (Jeuk) droef [ZND 01 (1922)] || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)] III-1-4