e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q071p plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bandje om de kraag vast te zetten klommel: klummel (Diepenbeek) het bandje op de kraag dat diende om deze eventueel vast te zetten (lummel?) [N 59 (1973)] III-1-3
bandje over de mouw aan de onderkant pat (<fr.): cfr. WNT: pat (I) [van fr. patte], bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.  pait (Diepenbeek) een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)] III-1-3
bandschort met borststuk voordoek: veureug (Diepenbeek), vjeureug (Diepenbeek) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bang bang: ni baŋ zeͅn (Diepenbeek) (Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)] III-1-4
bankbiljet bankbriefje: ps. omgespeld volgens Frings.  baŋkbrefkə (Diepenbeek), briefje: ps. omgespeld volgens Frings.  brēfkə (Diepenbeek) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1
bankschroef schroefbank: šrūf˱baŋk (Diepenbeek) In het algemeen het werktuig dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om werkstukken vast te zetten. Het bestaat uit twee bekken waarvan de ene aan de werkbank is bevestigd en de andere door middel van een draadspil open en dicht kan worden gedraaid. Tussen de bekken wordt het te bewerken voorwerp vastgeklemd. Het lemma bevat ook benamingen voor de staartbankschroef en de parallelbankschroef. De staartbankschroef is aan de onderzijde voorzien van een pin waarmee dit werktuig in of aan de werkbank kan worden vastgemaakt. De parallelbankschroef ontleent haar naam aan het feit dat de klemvlakken van de bekken ervan zich bij het open- en dichtdraaien evenwijdig van respectievelijk naar elkaar toe bewegen. Dit type bankschroef wordt met behulp van schroefbouten op het werkvlak van de werkbank vastgezet. De staartbankschroef is doorgaans gesmeed uit staal terwijl de parallelbankschroef meestal uit gietstaal is vervaardigd. Zie ook afb. 57. Een aantal Vlaamse zegslieden (K 353, P 176b) kennen verder nog lichte en zware bankschroeven. Het is echter niet duidelijk welk type bankschroef zij hiermee bedoelen. [N 33, 204a; N 64, 31a-b; N 66, 12a-b; monogr.] II-11
barmsijs berpje: berpke (Diepenbeek), Frings  beͅrpkə (Diepenbeek) barmsijs || sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)] III-4-1
barrevoets barrevoets: barrevoets (Diepenbeek), berrevets (Diepenbeek), berrəvots (Diepenbeek), barvoets: bervĕts (Diepenbeek), bervoits (Diepenbeek), op zijn blote voeten: up sən blutə vyit (Diepenbeek) barrevoets [ZND 19 (1936)] || blootvoets [RND] III-1-3
bascule bascule: baskōͅl (Diepenbeek) Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)] III-3-1
basiliek basiliek (<lat.): baselīēk (Diepenbeek) Een basiliek. [N 96A (1989)] III-3-3