22688 |
beeldhouwer |
steenkapper:
(ne) steenkapper (K278p Lommel)
|
iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22731 |
beeldje |
postuurtje:
Daar stond een postuurken op de kast.
poͅstyrkən (K278p Lommel)
|
Postuurken: klein profaan beeldje.
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (K278p Lommel),
kruis:
kruis (K278p Lommel)
|
de beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
beemd:
begǝmt (K278p Lommel),
bęm (K278p Lommel),
bɛmt (K278p Lommel)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
beejen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
bejen (K278p Lommel)
|
been [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bejən (K278p Lommel),
beenderen (mv.):
bie:eenderen (K278p Lommel),
knook:
knok (K278p Lommel),
ne knook (K278p Lommel),
nə knōk (K278p Lommel),
schenk:
scheŋk (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
schènken (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20193 |
beenderen op het kerkhof |
beenderen:
znd 21, 009c
bie-eenderen (K278p Lommel),
schenken:
znd 21, 009c; cf. VD s.v. "I. schenk"3. (veroud.) schenkel. Zie ook WNT s.v. "schenk - schink"(zelfde bet. als VD). Cf. VD s.v. "schenkel, schinkel"1. "onderbeen bij de mens, tussen knie en voet; been, bot uit onderbeen; - later, minder juist, ook wel gebezigd voor dij, dijbeen".
schènken (K278p Lommel)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bērǝklau̯ (K278p Lommel),
doorstaan:
dørstǫu̯ǝn (K278p Lommel)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
20487 |
beet, hap |
hap:
verklw. häpk\\n
hap (K278p Lommel)
|
hap
III-2-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
stouw:
ps. omgespeld volgens Frings!
sta͂u̯ (K278p Lommel)
|
geringe hoeveelheid
III-4-4
|