e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L192p plaats=Bergen

Overzicht

Gevonden: 1064
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grootvader grootvader: groôtvader (Bergen), grôotvader (Bergen, ... ), opaatje: ôpake (Bergen) grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootx groot: gröt (Bergen) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote knikker bikkel: Grote van glas of n soort metaal.  bikkels (Bergen), ketser: De grote van glas of n soort metaal.  ketsers (Bergen) Verschillende soorten knikkers. [BN 03] III-3-2
guit guit: güt (Bergen) guit [DC 11] III-1-4
gulp van een broek gulp: gulp (Bergen) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
guur, kil en schraal weer ozelig (weer): oezelig wêêr (Bergen), zuur (weer): zoer wêêr (Bergen) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] III-4-4
haag heg: hęx (Bergen) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haan haan: hān (Bergen) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haar haar: hö.r (Bergen) haar (op het hoofd) [RND] III-1-1
haarenkelen (zich) strijken: strikǝ (Bergen) De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] I-9