e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L378p plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boompieper boompieper: boumpieper (Stevensweert), boompiepertje: boompieper(ke) (Stevensweert) boompieper || boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
boomvalk boomvalk: boumvalk (Stevensweert) valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)] III-4-1
boon, algemeen bonen: bōǝnǝ (Stevensweert), boon: bōǝn (Stevensweert) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boordenknoopje boordenknoopje: bördeknuipke (Stevensweert) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boos kwaad: kwoad (Stevensweert) 01; kwaad [SGV (1914)] III-1-4
bord telder: taijer (Stevensweert), tejər (Stevensweert) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
borg borg: börg (Stevensweert) borg [SGV (1914)] III-3-1
borrel drupje: dröpkö (Stevensweert) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelen (van water) bobbelen: (t water bobbelt).  bobbele (Stevensweert), borrelen: bòrrölö (Stevensweert) bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)] || bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] III-4-4
borrelglaasje drupjesglaasje: dröpkesgläske (Stevensweert) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1