e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L426z plaats=Holtum

Overzicht

Gevonden: 1883

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelmolen brijselmolen: brisǝlmōlǝ (Holtum), brijtselmachine: britsǝlmǝšīn (Holtum) De aardappelmolen is het werktuig waarmee men de gekookte aardappelen tot puree maalt. [N 18, 134; monogr.] I-11
aardappelraper raper: rē̜pǝr (Holtum) Degene die de aardappelen opraapt. [N 12, 22b; monogr.] I-5
aardappelriek, algemeen aardappel(en)riek: ɛrpǝlǝrēk (Holtum) Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.] I-5
aardappelstruik struik: štrūk (Holtum) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardappelziekten roestkrul: rǫskrǫl (Holtum) Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.] I-5
aars votlok: votlaok (Holtum) aars, darmuitgang [N 10c (1961)] III-1-1
aarsspleet reet: reet (Holtum) aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)] III-1-1
absis absis (lat.): absis (Holtum), bij het altaar: bie et altaar (Holtum) De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)] III-3-3
achterblijver aan de laatste mem liggen (werkw. uitdr.): %%men zegt%%  dę hęt ān dǝ lɛtstǝ mɛm gǝlēgǝ (Holtum) Big die achterblijft in groei. [N 76, 49] I-12
achtergebleven hooi harken kemmen: kø̜mǝ (Holtum) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3