e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K315p plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardbei aardbes: etbees (Oostham), eͅdbēs (Oostham), aardbezie: edbezi (Oostham) [DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)] I-7
aarden pot aarden pot: ē̜rǝ pǫt (Oostham), stenen pot: stiǝnǝ pǫt (Oostham) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aars kont: kont (Oostham) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
aas in het kaartspel aas: aoisen (Oostham), aozen (Oostham), hetten aois (Oostham), hättən əs (Oostham), koekken aos (Oostham), schuppen āōs (Oostham) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
abuis abuis: guo zēͅd aby(3)̄s (Oostham), ook materiaal znd 19a,6  gö zēͅd aby(3)̄s (Oostham), mis: das mis (Oostham), ge zij mis (Oostham), ook materiaal znd 19a,6  ge zij mis (Oostham) abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achterdocht achterdocht: ik had geen achterdocht (Oostham), ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  achterdocht (Oostham) achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)] III-1-4
achterhaam achterhaam: axtǝrhǭm (Oostham) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterknie achterknie: axtǝrkni (Oostham) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achteruit achter: ax`tęr (Oostham) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruitgaan achteruitgaan: achtəøtgōən (Oostham) achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2