e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032p plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanrekenen in rekening brengen: in rèkening brènge (Schinnen), schrijven: sjrīēvə (Schinnen) betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)] III-3-1
aanrijgen rijgen: rijgen (Schinnen) tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)] III-4-4
aanslag lengstuk: lɛŋštø̜k (Schinnen) Een verlengstuk van de zool dat onder de hak komt te zitten en dat voordeligheidshalve door de schoenmaker gebruikt wordt. "Als men, door een fout in het uitsnijden van de leerstukken, een te korte binnenzool had, hoefde men dat stuk leer niet perse als verloren te beschouwen. Met een eigenlijk ongeoorloofd handigheidje werkte men er een ander stukje leer aan. Dit stukje heette de "aanslag"." (Liedmeier, pag. 1). [N 60, 165] II-10
aanslag [wld ii.10, p. 35-36] lengstuk: laeŋṣtøk (Schinnen) Een verlengstuk aan de zool dat onder de hak komt te zitten en voordeligheidshalve door de schoenmaker gebruikt wordt (aanslag, lengstuk, lengsel?) [N 60 (1973)] III-1-3
aanstaan aanstaan: aansjtaon (Schinnen, ... ), aansjtooën (Schinnen), gevallen: gevalle (Schinnen) behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] III-1-4
aanstoot ergernis: ergernis (Schinnen) Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)] III-3-3
aantrekken aandrogen: āndryɛgǝ (Schinnen), drogen: dryɛgǝ (Schinnen) Gezegd van verf of vernis die na het opstrijken droog en vast wordt. [N 67, 74a] II-9
aanwezigheid daar zijn: ⁄t dao zin (Schinnen) de aanwezigheid, het aanwezig zijn [antwoord] [N 91 (1982)] III-4-4
aanwijzen reiken: reikə (Schinnen), wijzen: wieze (Schinnen), wiezen (Schinnen) arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
aanzetgist gist: ges (Schinnen), heve: hø̜fǝ (Schinnen) De grondstof waarmee men de gisting op gang brengt. [N 35, 70; monogr.] II-2