e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L330p plaats=Herten

Overzicht

Gevonden: 3377

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanvliegen aanvliegen: ānvlēgǝ (Herten) Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35] II-6
aanvoerslee roltafel: tǫltē̜fǝl (Herten) Het verschuifbare gedeelte van een pennenbank waarop het werkstuk tijdens de bewerking geplaatst is. [N 53, 231b] II-12
aanwassen op de tanden haken: hø̄ǝk (Herten) Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91] I-9
aanzagen aaneenzegen: ānęjnzē̜gǝ (Herten), passend zegen: pasǝntj ˲zē̜gǝ (Herten) Stukken hout die met elkaar verbonden moeten worden, door zagen passend maken. [N 53, 23d] II-12
aanzetstaal vijl met blinde kant: vīl met˱ blenjǝ kantj (Herten) Platte of driekante vijl, waarvan één van de smalle zijden glad is gepolijst. Het aanzetstaal wordt gebruikt om het schraapstaal scherp te maken. In Tegelen (L 270) werd als aanzetstaal een volkomen glad geslepen driekante vijl gebruikt. [N 53, 151b] II-12
aanzetsteen beginsteen: bǝgenštęjn (Herten) De eerste steen aan elk van de uiteinden van een boog. [N 32, 19c; monogr.] II-9
aanzetten vlot bouwen: flot buwǝ (Herten) Het toenemen van de raat of het groeien van het was na het begin. [N 63, 16b; N 63, 16c] II-6
aar aar: ǭr (Herten) Het bovenste deel van de halm van sommige graangewassen waarin zich de korrels bevinden. Ook als pars pro toto gebruikt voor de gehele halm, vergelijk de uitdrukking: "aren lezen". De varianten die met een d- beginnen hebben een aangehecht lidwoord. Zie afbeelding 2, e. [JG 1a, 1b; Wi 14; monogr.; add. uit L 25, 15] I-4
aardappel aardappel: ē̜rdapǝl (Herten), ē̜rpǝl (Herten), ęrpǝl (Herten) Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f] I-5
aardappelkuil, -groef kuil: kūl (Herten) De plaats waar de aardappelen gedurende de winter buiten worden opgeslagen. In droge gebieden maakt men ronde opslagkuilen, wel tot twee meter diep. Waar het grondwater dicht aan de oppervlakte komt maakt men meestal langwerpige groeven; de grond wordt dan maar een decimeter weggegraven. De bodem en de wanden worden met stro bedekt; daarop worden de aardappelen uitgespreid. Op de aardappelen komt dan nog en laag stro en het geheel wordt met aarde afgedekt. Vroeger maakte men luchtgaten in de afdekkende aarde; in het uiteinde van een dergelijk luchtgat stak men een wis stro die lucht doorliet, maar ongedierte buiten hield. Tegenwoordig worden de kuilen met landbouwplastic afgedekt en houden autobanden het geheel op zijn plaats. Het regelmatig eerste element in samenstellingen met aardappel- is hier weggelaten. [N 12, 30; JG 1a, 1b; A 21, 1f; monogr.; add. uit N 5, 89; N 12, 29] I-5