e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bordveren veren: vę̄rǝ (Nederweert) De houten veren waarmee de eindborden en volgens de invullers uit l 288 en l 320a ook de windborden worden vastgezet. De springveren en de veren zaten in l 288, l 320a, l 353 en l 381b aan de achterzijde van de borden. [N O, 4c; N O, 4d; A 42A, 68] II-3
borg borg: börg (Nederweert) borg [SGV (1914)] III-3-1
borrel drupje: Gaef mich nog mer e dröpke  dröpke (Nederweert), holapietje: Uitsluitend verklw. Woord is ontstaan in café waar de kastelein Piet steeds ¯t borrelglaasje tot aan de rand vulde en de klant riep Hola Pietje, bang dat hij er overheen goot  hoolaapietje (Nederweert), krawouwer: Woord ontstaan op de "schaerbânk"(bijeenkomst bij de kapper)  krawouwer (Nederweert) borreltje || borreltje tot de rand gevuld zelf met een kop er bovenop III-2-3
borst borst: bǫrst (Nederweert) Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2] I-9
borstel borstel: de ò is een korte ò: dze combinatieletter is niet te maken, op de o vn bòrske hoort nog een omgekeerde schotel te staan.  börstel (Nederweert) borstel [SGV (1914)] III-2-1
borstelig haar stekelhaar: stèèkelhaor (Nederweert), stekelvarkenshaar: steekelverkeshóór (Nederweert), varkenshaar: verkeshoar (Nederweert) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1
borstkas borst: borst (Nederweert) borst(kas) [SGV (1914)] III-1-1
bos bos: bǫs (Nederweert) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bosbessenvlaai molsberenvlaai: Syst. WBD  molsbeerevlaaj (Nederweert) Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blęs (Nederweert) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9