30046 |
beton storten |
beton storten:
[beton] stǫrtǝň (K278p Lommel)
|
De aangemaakte vloeibare beton in de bekisting gieten. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 51c]
II-9
|
30048 |
betonhouw |
betonhaak:
bǝtonhāk (K278p Lommel)
|
Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.]
II-9
|
30045 |
betonijzer |
betonijzer:
[beton]ęjzǝr (K278p Lommel),
bewapening:
bǝwapǝneŋ (K278p Lommel)
|
Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b]
II-9
|
30047 |
betonmolen |
betonmolen:
[beton]mø̄lň (K278p Lommel),
[beton]mø̜̄lǝn (K278p Lommel)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30040 |
betonzand |
rijnzand:
ręjnzant (K278p Lommel),
scherpe zand:
sxɛrpǝ zānt (K278p Lommel)
|
Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48]
II-9
|
21516 |
betrappen |
attraperen (<fr.):
attrejeeren (K278p Lommel),
traperen (<fr.):
trappeejeren (K278p Lommel),
trappeeren (K278p Lommel),
verrassen:
verrassen (K278p Lommel),
verschalken:
verschalken (K278p Lommel)
|
betrappen [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
overtrekken:
də loxt ōvərtreͅkt (K278p Lommel),
də loͅxt ovərtreͅkt (K278p Lommel),
toetrekken:
də loxt treͅkt tuw (K278p Lommel)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
baaien (K278p Lommel),
betten:
betten (K278p Lommel),
lessen:
lesschen (K278p Lommel),
lessen (K278p Lommel),
lêssen (K278p Lommel)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
beugelen (K278p Lommel)
|
het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
beugel:
beugel (K278p Lommel)
|
de ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring] [N 112 (2006)]
III-3-2
|