e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aartsengel aartsengel: aetsingel (Bocholtz) Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)] III-3-3
aas in het kaartspel aas: oas (Bocholtz) 2. Aas van kaartspel. III-3-2
absolutie absolution (du.): absolutioen (Bocholtz) Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)] III-3-3
abt overste: överjste (Bocholtz) Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] III-3-3
achtergebleven hooi harken reken: rēxǝ (Bocholtz) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: ātǝrhām (Bocholtz) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhoofd hinter-bouw: hingerbow (Bocholtz) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achterklauw hinderpoot: heŋǝrput (Bocholtz) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterploeg achterstuk: ātǝrštøk (Bocholtz) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterschijf stutz-/stotsring: štutsreŋk (Bocholtz) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11