e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L244a plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 970

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appelmoes appelenmoes: áppelemoes (Veulen), appelmoes: áppelmoes (Veulen, ... ), prut: De prut stöt ien de kelder Prut koke: appelmoes maken  prut (Veulen) appelmoes III-2-3
appelpannenkoek appelkoek: áppelkoēk (Veulen) appelpannekoek III-2-3
asbak asbak: âsbák (Veulen), assenbak: âssenbák (Veulen) asbak III-2-1
asfaltpapier dakleer: dáklē̜r (Veulen) Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.] II-9
aslade asselade: âsselaaj (Veulen), assenbak: âssenbák (Veulen), kachellade: káchellaaj (Veulen) aslade || de aslade in het fornuis/de kachel/haard III-2-1
aster (aster sinensis) aster: as’ter (Veulen) asterbloem III-2-1
aszeef assenzift: âssezift (Veulen) aszeef III-2-1
avegaar effer: ɛfǝr (Veulen) Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.] II-12
avondmaal avondeten: aevesaete  aovendaete (Veulen), avondkost: aovendkaost (Veulen), avondseten: ōͅvəs˂ēͅtə (Veulen), avondskost: Bruun boeëne mit spek is gennen aovekaos(t)  aoveskaos(t) (Veulen) avondeten || avondkost III-2-3
azijn azijn: ázien (Veulen), edik: Ki‰ke as eek: zuur kijken Mit eek vángde gén vli‰ge: Met snauwen krijgt men niets gedaan  eek (Veulen) azijn III-2-3