17653 |
aars |
aarsgat:
eͅsgöət (P050p Herk-de-Stad),
kont:
kont (P050p Herk-de-Stad)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aarsgat [ZND m]
I-9, III-1-1
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aoze (P050p Herk-de-Stad),
hättən ōs (P050p Herk-de-Stad, ...
P050p Herk-de-Stad),
ōze (P050p Herk-de-Stad)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
abuis:
djə zeͅt aby(3)̄s (P050p Herk-de-Stad),
dšee zy(3)̄t abys (P050p Herk-de-Stad),
ook materiaal znd 19a,6
dšee zy(3)̄t abys (P050p Herk-de-Stad),
mis:
das mis (P050p Herk-de-Stad),
ook materiaal znd 19a,6
djə zeͅt mis (P050p Herk-de-Stad)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
25348 |
accijnsgewicht |
aangifte:
ǫwǝngęftǝ (P050p Herk-de-Stad)
|
Het gewicht van een te slachten rund, zoals dat bij de belastingdienst moet worden aangegeven. [N 28, 1]
II-1
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
ich hā gin achtərdɛnkə (P050p Herk-de-Stad),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
axtərdeͅnkə (P050p Herk-de-Stad)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
achterhaam (P050p Herk-de-Stad),
achterlap:
axtǝrlap (P050p Herk-de-Stad)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
achterknie:
axtǝrknē̜ (P050p Herk-de-Stad),
vars:
vas (P050p Herk-de-Stad)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
19445 |
achteruit |
achter:
axtǝr (P050p Herk-de-Stad),
terug:
tryk (P050p Herk-de-Stad)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achterwaarts gaan:
achtərwadx goͅn (P050p Herk-de-Stad)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
hoofdbred:
hyǝt˱brē.t (P050p Herk-de-Stad),
hoofdstuk:
hutstø̜k (P050p Herk-de-Stad)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|