e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q071p plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aangooien aangooien: āngūjǝ (Diepenbeek) Het opgooien van stro of riet door de helper van de dekker. [N F, 43] II-9
aanhoudend bepoetelen handvollen: hampele (Diepenbeek) Aanhoudend in de handen nemen (haffelen, hampelen, knoevelen). [N 109 (2001)] III-1-2
aanhoudend regenen aanhoudachtig regenen: oanhagelig rengere  oͅnhāxətəx reͅŋərə (Diepenbeek) voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)] III-4-4
aankloppen aankloppen: āǝnklǫpǝ (Diepenbeek) Het vlechtwerk met een slagijzer aanslaan, waardoor het een mooi aaneensluitend geheel wordt. In Stokkem (L 423) noemde men dit soort vlechtwerk geklopt werk (gǝklǫpt węrǝk). [N 40, 58; N 40, 118] II-12
aanliggen in de rij liggen: in de rij liggen (Diepenbeek) Wanneer de rij over de volle lengte van de molensteen draagt, dan zegt men dat de steen vlak is en dat de rij aanligt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvlakɛ.' [Vds 224; Jan 197; Coe 170] II-3
aanlopen aanlopen: oanloopen (Diepenbeek), ōanlōpən (Diepenbeek), belopen: bēͅlōpĕn (Diepenbeek), zijn aanloop nemen: zeͅnən ōanlōp nīmən (Diepenbeek) Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)] III-3-2
aanmalen aanmalen: ǭǝnmǭǝlǝ (Diepenbeek) Met een nieuwe of pas gescherpte molensteen beginnen te malen. In P 51 bracht men daarbij een hoeveelheid zemelen als eerste ø̄maalgoedø̄ tussen de stenen. Men noemde dit: een beetje zemelen tussenbrengen (ǝ betskǝ zēmǝlǝ tøsǝbreŋǝ). Zie ook het lemma ɛin het gemaal brengenɛ.' [N O, 36h; Vds 163; Jan 263; Coe 203; N O, 34q; monogr.] II-3
aanmelken aanmelken: ǭnmęlǝkǝ (Diepenbeek) Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61] I-11
aanmeten (de) maat nemen: dǝ mǭt nimǝn (Diepenbeek), mōt nimǝn (Diepenbeek) Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a] II-7
aanranden aanpakken: aanpakkeŋ (Diepenbeek), ōͅ[a}npaokən (Diepenbeek), aanranden: ōͅnrānen (Diepenbeek), attaqueren (<fr.): aotək[j}ē[ə}rən (Diepenbeek) aanranden [ZND 32 (1939)] III-3-1