e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q205p plaats=Wahlwiller

Overzicht

Gevonden: 265

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brood brood: broeët (Wahlwiller), broëd (Wahlwiller), brôêt (Wahlwiller) brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND] III-2-3
broodoven oven: ǭǝvǝ (Wahlwiller) De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.] II-1
brouwer brouwer: brø̜̄jǝr (Wahlwiller) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brug brug: brək (Wahlwiller) brug [RND] III-3-1
deur deur: dø̄r (Wahlwiller) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
dochter dochter: daoëtër (Wahlwiller) dochter [DC 03 (1934)] III-2-2
doen vechten aaneenhangen: ! net het tegenovergestelde als in Van Dale: aaneenhangen, 2. (gew.) van personen: zich bij elkaar aansluiten, één lijn trekken.  hiŋd aləs anɛ.iə (Wahlwiller) Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1
dood (bn.) dood: doeët (Wahlwiller), dôêt (Wahlwiller) dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dooier (het) dool: dǭǝl (Wahlwiller), doren: dōǝn (Wahlwiller), eierdoren: ē̜i̯ǝrdō.ǝn (Wahlwiller) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopjurkje doopkleed: dø.pkle.t (Wahlwiller) doopkleed [RND] III-3-3