e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwadkeerder, beugel beugel: bø̄gǝl (Lanklaar), jaag: jāx (Lanklaar), snaar: snǭr (Lanklaar), zwaai: zwǭi̯ (Lanklaar) De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.] I-3
zwager schoonbroer: sjoeënbroer (Lanklaar, ... ), sjôênbróór (Lanklaar, ... ) schoonbroeder [ZND 06 (1924)] || schoonbroer/-broeder [ZND 11 (1925)] III-2-2
zwak, slap zwak: Niet sterk.  zwaak (Lanklaar) Zwak (uitspraak en bet). [ZND 08 (1925)] III-1-1
zware hamer zware hamer: zware hamer (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]) Voorhamer, grote moker. Het woordtype "mottek" (Q 121b, Q 202) is een verbastering van het Poolse mtottek. De term "meesterhouwer" (Q 21) was op de mijn Maurits een spottende benaming voor een zware hamer. [N 95, 739; monogr.] II-5
zwart pak zwarte jas met fantasiebroek: zwa.rtə ja.s meͅt fantazibrōk (Lanklaar) pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)] III-1-3
zwartbonte koe zwartbonte: zwartbǭntǝ (Lanklaar) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126] I-11
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen lakevelderse koe: lākǝvęldǝrsǝ kō (Lanklaar) [N 3A, 127] I-11
zwarte bes sint-janswiemerten: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  sint-janswiemert (Lanklaar), zwarte beren: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  zwarte biér (Lanklaar) zwarte aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
zwarte gebreide dameskous zwarte kous: zwartə koͅusə (Lanklaar) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
zwarte gevederde muts met kinbanden toquetje (<fr.): Van Dale: toque (fr.), 1. ronde, baretvormige dameshoed zonder rand; - 2. (hist.) stijve baret, gedragen door aanzienlijk personen.  toͅkskə (Lanklaar) muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)] III-1-3