e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032p plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zweten zweten: zjweite (Schinnen) zweten [SGV (1914)] III-1-2
zwijgen zwijgen: zjwiège (Schinnen) zwijgen [SGV (1914)] III-3-1
zwikblokleest leest: lęjs (Schinnen) De leest die achter voorzien is van een metalen buisje, waarmee men hem op het blok plaatst. [N 60, 158c] II-10
zwikker zwikker: žwikǝr (Schinnen) De man die de schacht over de leest haalt en met een zwiktang het leer overal aanhaalt en met tacks vastslaat. [N 60, 160] II-10
zwiktang zwiktang: žwīktaŋ (Schinnen) De tang waarmee men in het hol overhaalt. "In plaats van de rektang wordt veelal gebruikt de voor het opzwikken van doorgenaaid werk noodige zwiktang, die het voordeel heeft, dat hij ook als hamer te gebruiken en ongeveer even duur is." (Directie, pag. 304). Volgens de informant van Q 18 gebruikt hij de zwiktang uitsluitend om de neus en de hiel bij te zwikken. Men kan hiermee kleine stukjes van het leer bijtrekken, zodat er geen plooien ontstaan. Zie afb. 38. [N 60, 83c] II-10
zwoegen ploeteren: ploetere (Schinnen), poejakken: poejakke (Schinnen), wolven: woave (Schinnen), wouvə (Schinnen), wroetelen: vreutələ (Schinnen), zich moren: zich moare (Schinnen), zich uitsloven: oetsjloovə (Schinnen), zich oetsjloove (Schinnen) hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)] III-1-4
zwoord zwaard: zjwaasj (Schinnen), zwaasch (Schinnen) zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)] III-2-3