e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zien, kijken zien: ziin (Jeuk) zien [RND] III-1-1
zigzagsteek zigzagsteek: zigzagsteek (Jeuk) Stikken met de zigzagmachine. De zigzagsteek kan op verschillende grootten worden ingesteld en voor allerlei doeleinden worden toegepast: voor het snel afwerken van naden, als borduur- of opvulsteek en voor het maken van knoopsgaten. [N 62, 16a] II-7
zijaltaar zijaltaar: zijaltaar (Jeuk, ... ) In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijbeuk: zijbuuk (Jeuk) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij: in de zijden (Jeuk), zij (Jeuk), zij(de): zij(de) (Jeuk) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)] II-7, III-1-1
zijladder oogstleren: ūslīrǝ (Jeuk  [(op wagen)]  ) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijn pasen houden zijn pasen houden: zɛne Paose haan (Jeuk) Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)] III-3-3
zijn woede luchten razen: razen (Jeuk) zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)] III-1-4
zijpad zijgang: zijgank (Jeuk) Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijtak kwispel: bij kersen  kweepsel (Jeuk), zijtak: zijtak (Jeuk) Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)] III-4-3