e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zitbank bank: baŋk (Jeuk) op het eind van de bank [ZND 34 (1940)] III-2-1
zo arm als ... zo arm als job: he es zo erm als d’jop (Jeuk), hij is zoo erm als job (Jeuk), is zoo erm as job (Jeuk) Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)] III-3-1
zo eenvoudig als ... zo simpel als bonjour (fr.): zoe simpel as bonjour (Jeuk), zo simpel als een goedendag: zoe simpel as goeien dag (Jeuk) Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)] III-1-4
zogen, voeden (overg.) de borst geven: de bos geve (Jeuk), de tet geven: de tèt gàive (Jeuk) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)] III-2-2
zolder boven de dorsvloer bolder: bi̯ø̄ldǝr (Jeuk), bø̜ldǝr (Jeuk) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zomen zomen: zȳmǝ (Jeuk) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zondag zondag: zondag (Jeuk) De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)] III-3-3
zondag houden zondag houden: zondag haan (Jeuk) De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)] III-3-3
zondagmissaal zondagsmissaal: zondagsmissaal (Jeuk) Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zondagschender ketter: ketter (Jeuk) Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)] III-3-3