| 19021 |
achterdocht |
achterdenken:
achterdenke (Q102p Amby),
mistrouwen:
mistrouwwe (Q102p Amby),
wantrouwen:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
wāntrōͅwen (Q102p Amby)
|
achterdocht [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 17651 |
achterste |
achterste:
aechterste (Q102p Amby),
echtersjte (Q102p Amby)
|
achterste [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
| 19445 |
achteruit |
steenweg:
plaats achter het huis
steͅi̯wēx (Q102p Amby)
|
koer, achteruit [ZND m]
III-2-1
|
| 17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wīēke (Q102p Amby)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 34584 |
achterwand |
stopsel:
štø̜psǝl (Q102p Amby)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
| 24438 |
adder |
adder:
adder (Q102p Amby)
|
nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 17781 |
adem |
asem:
aosem (Q102p Amby),
oasem (Q102p Amby)
|
adem [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
| 17685 |
ademen |
asemen:
aoseme (Q102p Amby),
oaseme (Q102p Amby)
|
ademen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
| 17682 |
ader |
ader:
aojer (Q102p Amby),
aojers (Q102p Amby),
oaier (Q102p Amby)
|
ader [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 24464 |
admiraalsvlinder |
pepel:
piepel (Q102p Amby)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|