e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095a plaats=Caberg

Overzicht

Gevonden: 1390

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
augurk komkommertje: WBD/WLD  komkömmerke (Caberg) Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)] I-7
avondmaal avondbrood: avəntbroet (Caberg), avondeten: aoventete (Caberg), avəntaitə (Caberg), mag ook eete  aovənd aete (Caberg) de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)] III-2-3
azijn edik: äek (Caberg), eedje: äedsje (Caberg) azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baantje glijden op het ijs keien: #NAME?  keye (Caberg), schijvelen: schievele (Caberg), slabrikken: sèlbrikken (Caberg), #NAME?  slabrikke (Caberg) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-3-2
babbelaar babbelaar: babbelaer (Caberg), babbeleer (Caberg) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3
bakken bakken: bakkə (Caberg), braden: broojə (Caberg) bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] III-2-3
baldadig (persoon) bretsig: brétsig (Caberg), wild: wèld (Caberg) wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)] III-1-4
balein balein: berlējn (Caberg) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balorig kopsig: köpsig (Caberg) niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
bandschort met borststuk scholk: sjolk (Caberg) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3