e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
abt overste: euverste (Ospel) Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] III-3-3
abuis abuis: abuus (Ospel) het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)] III-1-4
achterblijver achterblijver: au̯xtǝrblīvǝr (Ospel) Big die achterblijft in groei. [N 76, 49] I-12
achterdocht achtergedacht: achtergedecht (Ospel) achterdocht, berekening, overweging III-1-4
achtereen, na elkaar naastegang: naostegang (Ospel) achtereen, na elkaar III-4-4
achtergebleven hooi harken scharren: sxɛrǝ (Ospel) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: achterhaam (Ospel) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhek op de kar achterste hekken: āxtǝrstǝ hękǝ (Ospel) [I, add.] II-4
achterste schot van de kar los schot: los šot (Ospel) Door middel van scharnieren kan men het achterschot omhoog laten gaan. [I, 95d] II-4
achterwand karschot: kɛrsxot (Ospel), schot: sxǫt (Ospel) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13