e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P196p plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 565

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bikkelen koten: koowtə (Veulen) Bikkelen (meisjesspel). [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
blaar blaar: blu.ər (Veulen) blaar [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
bladrozet van de paardebloem suikerij: -  suikerij (Veulen) paardebloem, bladrozet van III-4-3
blind blind: bleͅjnt (Veulen) blind [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
blinken, glimmen, glanzen blinken: blinkə (Veulen) blinken [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
bloed bloed: blūt (Veulen) bloed [ZND A2 (1940sq)] III-1-1
bloeden bloeden: bly(3)̄jə (Veulen), blyjə (Veulen) bloeden [ZND A2 (1940sq)], [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
bloeien bloeien: blȳi̯ǝ (Veulen) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloemperk perk: peͅrk (Veulen), pɛrk (Veulen) [ZND A1 (1940sq)]perk (bloemperk) [ZND A1 (1940sq)] I-7, III-2-1
bochel bult: būlt (Veulen), bøͅlt (Veulen) bochel (bult, hoge rug) [ZND B1 (1940sq)] || bult [ZND A2 (1940sq)] III-1-2